Waarom rijden we niet in ‘de Buwalda-mobiel’? De door de uitgeverij in Otmars Zonen-blauw geschilderde Peugeot, bestickerd met het boekomslag, ernaast in grote letters ‘de nieuwe Buwalda’, is toch precies hiervoor bedoeld: Buwalda die samen met zijn uitgever Nederland doorkruist in een tweedaagse promotietour, langs Libris-boekhandels voor een signeersessie, soms een interview.
Acht en een half jaar na Buwalda’s succesvolle debuutroman Bonita Avenue schreeuwt uitgever De Bezige Bij graag van de daken dat er een nieuw boek is. Buwalda werkt mee aan de promotie, geeft tal van interviews, maar trekt ergens een grens. Bij de Buwalda-mobiel dus.
Vanaf de bijrijdersstoel, in de grijze stationwagen van de vertegenwoordiger van De Bezige Bij: ‘Tegenwoordig gaan schrijvers vaak vóór hun werk staan, waarmee ze lijken te denken dat ze belangrijker zijn dan hun boek. Dat zijn ze niet. Het mooie van literatuur vind ik juist dat je er als schrijver tussenuit gaat. Ik wil voorkomen dat dit een Circus Buwalda wordt.’
Eerst maar over zijn werk dan, waar lang naar werd uitgekeken. Otmars Zonen is het eerste deel van een trilogie waarin de thema’s seksualiteit, nature-nurture, macht en het samengestelde gezin centraal staan. Buwalda zal straks zeggen dat het volstrekt onbelangrijk is, toch is het aardig om te weten dat het boek op de eerste plaats in De Bestseller 60 binnenkwam. Vier sterren in de Volkskrant, vijf in de NRC en een lovende kritiek in Vrij Nederland, die in Otmars Zonen een ‘ingeloste literaire belofte’ ziet.
Met Bonita Avenue had Buwalda nogal wat beloofd, inderdaad. Zijn debuut werd in twintig talen vertaald en Buwalda won er onder meer de Anton Wachterprijs mee, de Selexyz Debuutprijs, de Academica Debutantenprijs en shortlisten voor de Libris en de AKO Literatuurprijs. Het boek werd een daverend succes, kortom, wat verwachtingen schept voor boekt wee.
‘Ja, ik voelde die druk wel, bij het schrijven van Otmars Zonen. Bonita Avenue was de maat der dingen geworden. Af en toe doemde het schrikbeeld op: wat als wat ik nu maak, slechter is? Als dit boek mislukt, ben ik mislukt — dat gaat op een gegeven moment samenhangen.'
'Zelftwijfel, zelfhaat soms ook, hoort voor mij bij het schrijven. Elke week, op de deadlinedag van mijn Volkskrant-column, roep ik in de loop van de ochtend ergens: ik doe dit nóóit meer. Ik kan het niet, het is volstrekt klote. Om half vier ’s middags denk ik het tegenovergestelde. Tussen zelfhaat en zelfwaardering beweeg ik me als een slang over zand, totdat er uiteindelijk een tekst is. Het is dus ook een motor die mij vooruit brengt.’
Er is voor Buwalda maar één manier om daar mee om te gaan: ‘Doorgaan, verbeteren.’ Wat hij deed, dag in dag uit, acht jaar lang. En een half: drie dagen voor de deadline, besloot Buwalda Otmars Zonen uit te stellen.
Er was nog te veel te verbeteren. Op zinsniveau, maar ook scènes die niet uitgekristalliseerd waren, een constructie die op punten niet sterk genoeg was. ‘In de voortdurende poging om een tekst te verbeteren, kun je een punt passeren waarna je aanpassingen een tekst juist slechter maken. Dat punt moet je voor zijn. Tegelijkertijd wil je ook niet te vroeg stoppen. Ik zag nog volop mogelijkheden om het manuscript te verbeteren, maar dat zou me niet gaan lukken in de tijd die ik had. Dus belde ik mijn uitgever: 'Ik heb meer tijd nodig.'
“Je haalt het wel,†antwoordde ze.
“Niet,†zei ik.
“Wel.â€
“Niet.â€
“We komen er nú aan.â€â€™
Redacteur en uitgever sprongen in een taxi naar Buwalda’s huis. Buwalda liet zich niet ompraten. Hij wist dat het nog niet af was. Nog niet goed genoeg was.
Peter Buwalda. Foto Melanie Marsman
We draaien de snelweg af, een parkeergarage in. Door het centrum van Den Bosch, onder driftig wapperende Oeteldonkse vlaggetjes als overblijfsel van het carnaval een week eerder, lopen we naar de eerste halte op deze promotietour: boekhandel Adr. Heinen.
Na drie kwartier signeren duikt Buwalda zelf nog even de boekwinkel in. Zijn vinger glijdt langs de kaften in de sectie ‘Literatuur, R-T’, het hoofd iets gekanteld om de titels op de ruggen te kunnen lezen. Thomas Rosenboom, Philip Roth, Gerard Reve — hier liggen een aantal van Buwalda’s favoriete schrijvers. Hun verhalen galmden nog lang na in zijn hoofd, gaven soms zelfs sturing aan zijn leven. Het hoogst bereikbare voor een schrijver, als je het Buwalda vraagt. Daar praten we over verder als de auto weer start, richting Tilburg voor halte twee: Gianotten Mutsaers.
‘Goede literatuur is vaak interessanter dan de werkelijkheid. Het verhaal, de personages; het zal je meer beroeren en ook langer bijblijven dan de grauwheid en de vlakheid die het echte leven kenmerkt.’
Personages in de literatuur zijn als een bouillonblokje menselijkheid: alles is geconcentreerd, interessanter
We rijden over de A65, regen hangt in de lucht, het waait zo hard dat onze chauffeur tegenstuurt om niet van de rijbaan af te waaien.
‘In een boek is de wereld gestileerder en bijzonderder dan een of ander dinertje bij je vrienden. Je kunt erover van gedachten wisselen met andere lezers van dat boek, met wie je een onuitgesproken verwantschap hebt.’ Alsof je samen een ver en exotisch land hebt bezocht? ‘Nee. Want in die landen blijkt vaak gewoon asfalt te liggen, duren de dagen net zo lang als thuis. Vakantie is zelfs saai, vaak, want er staat niets op het spel, je bent vrij. Ik lees daarom liever dan dat ik reis. Nee, ik doel op de intense pseudowerkelijkheid in een boek. De personages die daarin leven, zijn als een bouillonblokje menselijkheid: alles is geconcentreerd, interessanter.’
In een stuk in de Volkskrant schrijft Buwalda wat Philip Roths Sabbath’s Theatre met hem deed, toen hij het op 23-jarige leeftijd op vakantie in Egypte las. ‘De zaak was uitgemaakt: de werkelijkheid bleek niet alleen bitter saai vergeleken bij wat er op de zeef van deze man bleef liggen, er kon een streep doorheen. Ik stond voor de piramides, vinger tussen pagina 312 en 313, en wist: Cheops is een aanzetje, het gaat erom wat er over Cheops te schrijven valt.’
Buwalda herinnert zich hoe, nog voor Roth, Marcellus Emants en Willem Frederik Hermans hem grepen. ‘Ik dacht een exacte jongen te zijn die natuurkunde ging studeren, totdat we klassikaal, op de middelbare school nog, Een nagelaten bekentenis lazen. Het maakte een diepe indruk op me.'
'In diezelfde tijd las ik De donkere kamer van Damokles. Met mijn beste vriend had ik het over dat boek aan de telefoon, hij had het ook gelezen. We praatten over hoe het nu precies zat tussen Osewoudt en Dorbeck, over de sfeer die Hermans creëerde, de doem dat Osewoudt Dorbeck nooit meer zouden vinden, juist nu hij hem nodig had. Ik kreeg kippenvel toen we dat zo analyseerden. Kippenvel omdat we die emotie, die rare, paranoïde wereld van Hermans, samen op het spoor waren.'
'Daar dacht ik later nog wel eens aan terug, toen ik natuurkunde studeerde. Ik realiseerde me: dat soort werelden, dáár moest ik zijn, niet hier in de natuurkundeles.’
‘Hier gaat het dus om,’ concludeert Buwalda. ‘Of je er als schrijver in slaagt om iets op te schrijven dat zó goed is, dat mensen er jaren later nog aan denken. Het gaat dus niet over een auto waar je boekomslag op is gestickerd, of dat je boek al dan niet een bestseller wordt.’
Buwalda weet niet wat bij lezers van Otmars Zonen zal beklijven. Of er iets zal beklijven. Hij hoopt van wel. Misschien dan dit: ‘Dat de meest bepalende factoren van iemands karakter, van iemands werkelijke motieven in hun doen en laten, vaak een hele diepe bedrading hebben, onzichtbaar aan de buitenkant. Dat is wat je in een roman kunt laten zien. Je kunt de innerlijke stem van een personage opschrijven.’
Het was heerlijk om me te onttrekken aan het echte leven. Maar je kunt het niet blijven doen.
Nog even over die werkelijkheid en literaire pseudowerkelijkheid, nu we weer terug op de snelweg zijn, halte twee achter ons. Als Buwalda de fictieve wereld zoveel interessanter vindt, wil hij dan niet liever thuis blijven? Lezen, schrijven, zich onttrekkend aan het echte leven? ‘Jaaa, dat is heerlijk. Héérlijk. Maar dat heb ik dus de afgelopen acht jaar gedaan. Dat kun je niet blijven doen. Bovendien heeft het ook treurige kanten.’
Ruim acht jaar lang het schrijven voor alles. Relaties raakten verwaarloosd. ‘Hoe vaak ik wel niet heb gedacht: zal ik de trein pakken naar mijn ouders, die ik anders alleen maar met Kerst zie? Nee: schrijven. Zal ik met [vriendin] Jet een wandeling maken, omdat ik heel de dag de deur niet uit ben geweest? Schrijven.’
Wat trouwens ook niet hielp: als Buwalda dan eens zijn neus buiten de deur stak, dan kwam altijd die ene vraag, van vrienden, familie of vanuit hemzelf: ‘Is het boek al af?’
Buwalda wil niet klagen, maar het vrije schrijversbestaan kent dus een schaduwkant. De ‘ball and chain’ van altijd maar doorschrijven, nadenken over de personages hij al die tijd met zich meedraagt. ‘Zie het als een schaakstelling, waar ik voortdurend mee bezig ben, soms ook ’s nachts: wat wordt hun volgende zet?’
Rotterdam, boekhandel Donner aan de Coolsingel. De schrijver neemt voor de derde keer vandaag, de zesde keer dit weekend, plaats achter een klein tafeltje in een boekhandel. Zijn boek in stapels om hem heen, het boek dat hem zo lang in zijn greep hield.
Signeren is ‘heel eervol’, zei Buwalda in de auto nog. Mensen hebben naar buiten gekeken, gezien hoe hard het waait, en zijn toch naar de boekhandel gekomen voor zijn handtekening. Om een glimp van hem op te vangen, voordat de schrijver zijn hol weer in gaat voor deel twee.
Al vindt Buwalda het ergens ook wat vreemd. Een muzikant maakt contact met zijn publiek, die geeft concerten. Bij literatuur moet de maker er tussenuit, zo is Buwalda’s overtuiging. Het leidt maar af van het lezen. In Rotterdam laten we Buwalda daarom gaan. Voordat we te veel van hem leren.