cancel

Stefano Keizers: altijd de dorpsgek

door Rens Lieman

fotografie Carin Verbruggen

gepubliceerd in Esquire, January 2019


Hoe cabaretier, schrijver, 'miskend genie' Gover Meit zichzelf doodverklaarde, en uit de as Stefano Keizers liet verrijzen. ↓


De vraag, laat misschien, want halverwege onze derde ontmoeting, is eenvoudig: ‘Hoe gaat het met je?’

Het antwoord duurt negen minuten. Gover Meit, alias Stefano Keizers, cabaretier, schrijver, beeldend kunstenaar, tv-persoonlijkheid en -presentator, kortom: ‘ENTERTAINER EN WINNAAR’, zoals zijn Twitter-bio vermeldt, haalt adem. 

‘Ik ben gelukkiger en tevredener dan ooit. In mijn werk ben ik de afgelopen jaren erg vooruitgegaan. Maar al het andere is nog net zo troosteloos als altijd. Mijn huis is nog net zo vies, misschien wel viezer. Op relationeel gebied ben ik nog complexer en verder getraumatiseerd dan ik al was. Ik ben de grip op mijn sociale leven volledig kwijt. Ik weet niet meer wanneer ik optreed en wanneer niet. Ik weet niet meer waar de werkelijkheid ophoudt en mijn fantasie begint. Als iemand me vraagt hoe het met me gaat, weet ik niet meer namens wie ik antwoord geef: Gover Meit of Stefano Keizers? Dit interview is een publiek gesprek, dat valt onder het oeuvre van Stefano Keizers. Maar ik heb geen zin om continu zo recalcitrant als Stefano te zijn, ik wil eerlijk antwoord geven op je vragen. Dus meng ik in het antwoord dat Stefano zou geven anekdotes en gevoelens uit mijn eigen leven. Sommige daarvan gebruik ik weer in mijn theatervoorstelling, wat de grens tussen Gover en Stefano nog vager maakt. Als ik ’s avonds thuiskom, weet ik niet meer wie of wat Stefano Keizers is. Een alter ego? Een personage? Een artiestennaam? Een imaginair mens? Op zich zijn het vragen die best onbeantwoord mogen blijven, maar intussen meet ik mijn geluk en tevredenheid volledig aan het succes van Stefano Keizers. Dat is namelijk het enige dat ik nog heb. Ik richt me volledig op het commercieel succes ervan. Al het andere — gezond leven, het hebben van comfort, een relatie — komt op de tweede plaats. Zo’n focus geeft mij rust. Het heeft me tot een egocentrist gemaakt. Ik ben niet in staat om gelukkig of tevreden te zijn, daarvan ben ik overtuigd. Daarvoor heb ik te lang in isolement gezeten, te lang geen podium gekregen. Het ongeluk is vergroeid, alsof ik ooit mijn rug heb gebroken en sindsdien met een bochel loop. Geluk haal ik daarom uit iets artificieels: Stefano Keizers. Dus hoe het mij gaat? Ik weet het niet.’


Soms is Gover Meit (Amsterdam, 1987) Gover Meit. Soms is hij Stefano Keizers. Meestal dus een mix. In het naamloze hoofdpersonage uit zijn debuutroman, Twee Luitenanten (uitgeverij Lebowski), herkent Meit zich ook, vertelt hij op zijn boekpresentatie in november 2018. Het is de eerste keer dat ik Gover Meit ontmoet.

De ochtend ervoor las ik de verhalen die over hem de ronde doen. Over een Chinese keramiekfabriek die hij zou bestieren. Over zijn prijswinnende theatervoorstelling, waarin hij de eerste tien minuten vanuit een dichte slaapzak spreekt. Over de vele bandjes die hij oprichtte, zoals The Wu-Tang Brothers (‘Nog altijd de eerste en enige raptributeband op aarde. En dan ook nog eens all white.’). Over zijn wekelijkse optredens in Amsterdamse gay cruise club ChUrch (‘Stond ik daar, elke donderdagavond gek te doen voor een stel travestieten die me raar aankeken’). 

Ik keek zijn optredens in de tv-quiz De Slimste Mens terug, waarin hij de lachers op zijn hand kreeg door met kleurrijke anekdotes en dito outfits iedereen op het verkeerde been te zetten. Ik hoorde hem in talkshows vertellen over zijn zelfverklaarde megalomanie. Presentatrice Eva Jinek: ‘Ben je thuis ook zo?’ Meit: ‘Ik vrees van wel.’

Daarna las ik Twee Luitenanten, waarvoor Meit zich liet inspireren door de donkerste dagen uit zijn eigen leven. Het boek doet denken aan Hunter Thompson’s Fear and Loathing in Las Vegas: een soms onnavolgbare gedachtestroom, ingekleurd met bizarre anekdotes van een schrijver die op zijn minst van iets, maar waarschijnlijk van van alles, onder invloed moet zijn geweest. 

Dat was hij ook, zegt Meit nu, op zijn boekpresentatie. ‘Ik was zwaar onder invloed van zelfmedelijden, meer dan van drank en drugs. Ik was er zo aan verslaafd, dat ik mijn eigen misère belachelijk begon te maken door het allemaal op te schrijven, laat in de nacht op mijn computertje.’

Foto: Carin Verbruggen

Meit schreef zijn debuut in een periode waarin hij zich als afgestudeerd kunstenaar een miskend genie voelde. Hunkerde naar een podium dat hij van niemand kreeg. Hij vond zich zielig. Ondernam niets meer. Nam zijn telefoon niet op en ging het huis niet uit. Totdat schrijven hem nieuwe energie gaf. En nieuw materiaal. Hij bezocht zijn vrienden weer, altijd met wat velletjes van zijn manuscript in de binnenzak. ‘Daar las ik dan uit voor. Ik geil er mijn hele leven al op om iets op te voeren.’

Het material werd een boek en een theatershow. Meits zoveelste kunstproject, dat in zijn hoofd gedoemd was te mislukken. Hij bedacht een artiestennaam zodat hij het in de anonimiteit een kans kon geven: ‘Stefano Keizers’. Dan zou tenminste zijn moeder er nog geen lucht van krijgen, al bleek die poging tevergeefs.

Meit wil me de komende tijd wel op sleeptouw nemen, om dan ondertussen dat wonderlijke levensverhaal te vertellen. Alle publiciteit is tenslotte welkom: ‘Ik ben het grootste mediasletje van dit moment. Ik grijp alles aan om een BN’er te worden. Bekend zijn geeft me de artistieke vrijheid om te doen wat ik wil doen.’ Waarover later meer. 

Eerst spreek ik die avond nog zijn broer, jeugdvriendin, regisseur en oud-studiegenoot. Ze waarschuwen me: mensen geloven Gover vaak niet, want hij heeft de raarste verhalen. Maak niet die fout. Wat hij vertelt, is allemaal waar.


28 november, station Amsterdam Amstel. Meit treedt vanavond op in het Haagse theater Diligentia. Het is de officieuze première (want: grote zaal, 400 stoelen) van Meits reprisetour Erg Heel. Meit, glow in the dark-verfspetters op zijn schoenen, zwarte muts van Kunstbende op zijn hoofd, eet op een bankje op het perron een afhaalpasta. Bij de derde hap gaat zijn telefoon. Paniek. ‘Oh nee. Oh god. Oh god.’ 

Naar zijn zin wordt Meit veel te vaak gebeld de laatste tijd. Er lopen dan ook allerlei projecten tegelijk. Die theatertour dus, de promotie voor zijn boek, een tv-programma, hij begeleidt weleens jonge kunstenaars en in de nachtelijke uren beschildert hij samen met twee andere kunstenaars in een loods in Diemen een immense planeet. Vandaar die verfspetters. Maar een beller wegdrukken, dat durft hij niet. Noch kan hij whatsappjes onbeantwoord laten als blauwe vinkjes verraden dat hij ze wel gelezen heeft. Gelukkig is de beller goed volk: ‘SUPERTESSEL’, zijn kostuumontwerper.

Dat tóóntje van me. Huilen en klagen en jou ervan te proberen te overtuigen dat ik erg zielig ben maar tegelijk ook heel rock and roll

In de trein naar Den Haag is Meit klierig. Hij laat zich liever afleiden dan dat hij antwoord geeft op vragen. Toch leer ik wat over hem.

Over zijn angsten: ‘Ik ben deze tour begonnen met de uitspraak dat ik geen angsten meer heb. Ha! De Goden, die altijd heel erg met mij bezig zijn, waarschijnlijk omdat ik de Messias ben maar dat hoeft niet de enige reden te zijn, bewijzen al anderhalf jaar wat voor een belachelijke uitspraak dat was. Ik heb angsten voor van alles. Mijn nieuwste angst is dat niets wat ik bedenk of zeg nog bijzonder is. Dat mensen zich kunnen herkennen in mijn verhaal.’

Over zijn werkschema, en daarmee ook zijn persoonlijke hygiëne: ‘Ik voel me niet fris. Hoewel ik redelijk recent nog gedoucht heb, heb ik al twee maanden mijn kleren niet gewassen. Vooral nijpend: onder het kostuum dat ik vanavond aan moet, kan ik alleen een herenslip dragen. Daar heb ik er één van en daar heb ik nu acht voorstellingen in gespeeld. Vlak voordat ik met jou in deze trein ben gestapt, heb ik met veel afgrijzen dat vochtige, sompige, kroketachtige ding weer aan moeten trekken. Maar ja, wanneer wil je dat ik de was doe? Ik treed vrijwel elke avond op. Dan kom ik ’s nachts thuis, helemaal blij met mezelf, ga ik zitten in m’n tuinstoel en geniet ik van het enige moment op de dag dat niemand me belt — behalve misschien een of andere ex die boos op me is, maar dat doen ze de laatste tijd ook niet zo veel meer. Moet ik dan opstaan om de was te doen, twee uur later de boel ophangen aan de lijn, wat me daarna nog zo’n anderhalf uur geeft om te slapen voordat er een roedel productiemensen met brandende fakkels voor mijn deur staat om met mij een filmpje op te gaan nemen?’

Tegen het einde van de treinreis, in een volle coupé: ‘Ik heb medelijden met mijn toehoorders. Al dat gejank. Dat tóóntje. Huilen en klagen en jou ervan te proberen te overtuigen dat ik heel erg zielig ben maar tegelijk ook heel erg rock and roll.’

We lopen het laatste stukje naar het theater. ‘Ik ben niet meer bang op het podium. Er zijn zelfs kortdurende momenten dat ik geniet van deze tour. Dat boezemt me dan wel weer angst in. Ik kan alles jinxen.’

‘Oh god, oh nee. Jezus.’ Telefoon. 

Een flard uit het gesprek: ‘Don’t worry, ik kan elk meisje onder de achttien bang maken voor je, maak je daarover maar geen zorgen.’ (Het gaat over een filmpje voor zijn tv-programma, begrijp ik.)

Meit is pas nog door zijn rug gegaan, hij loopt er moeilijk door. Hij is bovendien ‘verschrikkelijk moe’ en het is begonnen te regenen. Hij hangt de telefoon op en draait zich om naar mij. Vanonder zijn capuchon: ‘Waar gáát dit interview eigenlijk over? Waarom volg je mij? Waarom bevraag je mijn vrienden, die er ook allemaal niets aan kunnen doen? Ik weet het al: je wil het monster van dichtbij zien.’

Zo vlak voor een voorstelling, zou Meit later uitleggen, groeit hij in zijn rol als Stefano Keizers. ‘Ik zit dan in een fantasiewereld waarin ik niet meer tot rust kan komen, geen normaal gesprek meer kan voeren. Ik raak langzaam maar zeker in de zwartgalligheid van het personage.’

Daar kijkt vanavond een uitverkocht theater naar. Het is een voorstelling als geen andere. Anticabaret, noemt Meit het. Een ‘vervreemdende, intelligente deconstructie van het zogenaamd ontregelende cabaret’, schrijft het NRC. Volgens de krant is het ‘het meest indrukwekkende cabaretdebuut in jaren’.

Foto: Carin Verbruggen

Zonder veel te verraden: het publiek wordt vaak op het verkeerde been gezet. Bespeeld, soms. Geshockeerd, vaak. Meit wil laten zien dat cabaret ook anders kan zijn. Zonder maatschappijkritische, mooi gezongen liedjes, zonder grappen die zich aan een vast ritme houden, via een begrijpelijke route tot een duidelijke punchline komen, het moment waarop het publiek weet: we mogen lachen. 

Maar ook al lijkt Meits show chaotisch, hij wordt strak opgevoerd, zegt technicus Chris vanachter de knoppen waarmee hij straks het licht zal bedienen: ‘Gover werkt keihard. Elk onderdeel in de show is heel precies bedacht en scherp getimed.’

In de pauze vragen twee mensen bij de kassa hun geld terug. Dit is niet waarvoor ze kwamen. Dat komt vaker voor. Meit: ‘Vooral in de tryouts gebeurde het vaak dat publiek wegliep. Oké, ik moest zelf ook nog groeien in mijn toon en timing, maar het kwam vooral doordat ik iets heel anders deed dan wat met name de oude theaterbezoekers gewend zijn. Sommige worden boos omdat ze zich genaaid voelen. Iedereen is altijd bang om genaaid te worden.’ 

Meit liet zich er niet door afschrikken, hoewel de situatie wel schrijnend werd. ‘De première kwam steeds dichterbij en ik raakte avond na avond mensen kwijt. Pas op de première kwamen twee dingen bij elkaar: ik was scherp, en door mijn optredens in De Slimste en recensies in de kranten, had ik een soort seal of approval gekregen. Kennelijk is dat belangrijk. Doordat mijn stijl iets bekender werd, kwam er ook ander, jonger publiek. Zij komen af op “de voorstelling waar iedereen boos de zaal uitloopt”.’ 

Wanneer die voorkennis ontbreekt, gaat het nog altijd mis. Pas geleden nog, in het Belgische Geel, speelde Meit nagenoeg de hele zaal weg. Van de honderd man, vertrokken er tachtig binnen een kwartier. ‘Elke keer als de lichten aangingen, zag ik een legere zaal. Ik had moeite om mijn lachen in te houden.’

Meits regisseur, Jelle Kuiper, zegt er dit over: ‘Gover zoekt altijd de grens op. In de tryouts ging hij daar vaak overheen. Het was allemaal veel te lang, te gênant, te hard. Het is mijn taak om aan te voelen wat het publiek aankan.’ 

Al sinds mijn jeugd vind ik het heerlijk om aandacht te krijgen. Maar daarna voel ik me vies

Kuiper leerde Meit kennen op Texel, waar Meit meedeed aan het Amsterdams Kleinkunst Festival. Hij won daar de Wim Sonneveldprijs, het eerste wapenfeit van ‘Stefano Keizers’. 

‘Het eerste deel van die voorstelling was briljant, het tweede was ontstellend slecht. Maar hij kwam op in een slaapzak en bleef daar tien minuten lang in. Tien minuten! Juist daarom is dat te gek: het gaat de grap voorbij. Meit heeft het talent om zich af te sluiten van het publiek. Als het publiek zich tegen hem keert, past hij zich niet aan maar knalt hij door. Dat is geweldig, maar dat kun je niet een hele voorstelling lang doen.’

Direct na de voorstelling in Diligentia tref ik in de kleedkamer een andere Gover Meit dan die naast me in de trein. Hij leunt tegen een tafel en heeft zich omringd met een groepje fans van een jaar of achttien. Ze hebben biertjes van hem gekregen en luisteren aandachtig naar de eigenaardige verhalen die hij ze vertelt. Technicus Chris steekt zijn hoofd de hoek om. Ziet hij dit vaker, Meit met groupies in zijn kleedkamer, honderduit vertellen? ‘Ben je mal,’ fluistert hij. ‘Nog nooit meegemaakt dit! Ik heb hem überhaupt nog nooit zien lachen na een voorstelling.’

De fans gaan huiswaarts, de bus wordt ingeladen. Meit verafschuwt zichzelf ineens. ‘Aargh, dit is toch erg? Ik zit gewoon te geilen op hun aandacht. Dat heb ik al sinds mijn jeugd. Ik vind het heerlijk om aandacht te krijgen, maar daarna voel ik me vies.’


Meit heeft altijd het podium gezocht, vertelt jeugdvriendin Ilse. Ze zat met Gover op de basisschool en middelbare school in Amstelveen. ‘In groep zes schreef hij raps waarmee hij de klassen rondging. In de brugklas stond hij elke lunchpauze in zijn eentje op het podium in de kantine een slow motion-act op te voeren. Op Rome-reis deed ik met hem mee, we sprongen samen in de Trevifontein en acteerden een hevige ruzie. Moesten we ineens rennen voor de politie. Dit soort dingen gebeuren alleen met Gover. Hij is altijd in voor avontuur. En hij treedt graag op de voorgrond. Soms is hij bloedirritant, als hij heel de dag in een rol zit, maar dat gebeurt maar zelden. Hij is een van de liefste mensen is die ik ken, je kunt heel goed met hem praten.’

‘Ik ben altijd de dorpsgek geweest,’ zegt Meit. ‘Ik was een lelijk kind. Motorisch gestoord, sloom, rare stem, ongekamde haren, Disneytruien aan die mijn oma ooit voor me had gekocht… Het enige wapen dat ik had, was de wil en durf om mij op een podium over mijn schaamte heen te zetten. Dat werd mijn overlevingsstrategie.’

In groep acht wordt de juf zo gek van Meit, dat ze het op een akkoordje met hem gooit: als hij heel de dag zijn mond houdt, mag hij de laatste vijf minuten van de les optreden voor de klas. â€˜Ik leefde echt naar die dagelijkse optredens toe. Ik herinner me nog goed dat ik mij jarenlang een Amerikaanse superster waande. Met fans die naar zijn optredens hunkerden en paparazzi die hem overal volgden. Op het podium was die fantasie compleet.’ Zijn optredens maken hem in de klas ook gehaat. De juf vergeet vaak tijd vrij te houden. Dan gaat de bel en eist Meit toch zijn vijf minuten op, waardoor iedereen moet nablijven. ‘Ik nam het op de koop toe. Op het podium staan was mijn enige doel.’

Meit valt op in Amstelveen, tussen alle Jeroens en Sannes. Dat verandert als hij naar de Gerrit Rietveld Academie gaat in Amsterdam. Toenmalig klasgenoot Sohrab: ‘Gover vond zichzelf een weirdo maar belandde in een klas vol met imbecielen. Als hij iets geks deed, vertoonde een ander daarna een of andere psychotisch gemonteerde video van een vogel die zes minuten lang krijst. Dan had niemand het meer over Gover. Dat vond-ie wel moeilijk.’ Meit: ‘Klopt. Ik had nog steeds dat idee dat ik een wereldberoemd genie was. De eerste weken waren een shock. Daarna raakte ik juist geïnspireerd door mijn klasgenoten.’

Ik waande me jarenlang een Amerikaanse superster. Op het podium was die fantasie compleet

Als kunstenaar-in-wording maakt Meit voor het eerst kennis met de Grote Leegte. In het tweede jaar Rietveld valt alle structuur weg. Geen klassikale lessen, geen huiswerk, alleen op afspraak contact met de docenten. Meit woont net op zichzelf en zijn eerste relatie gaat uit. Hij hoeft niet te werken, want er is studiefinanciering. 

‘Ineens was ik een compleet vrij mens zonder enige vorm van sociale controle. Ik leefde een maand lang als kluizenaar. Uitzending Gemist was net beschikbaar, ik heb drie dagen lang, zonder tussendoor te slapen, álle afleveringen van Per Seconde Wijzer gekeken. Het was heerlijk om onzichtbaar te zijn.’

Zonder dat hij het dan weet, oefent Meit voor de Donkere Dagen, de periode na zijn afstuderen. Een periode waarin er wél gewerkt moet worden. Waarin Meit zich zorgen gaat maken: wat ga ik doen met mijn carrière? Hij heeft geen idee. Wie gaat hem bellen? Niemand. Niemand weet wat hij doet en kan, hij weet het zelf niet eens. ‘Ik moest dealen met de realiteit. Totale hel. Heb ik nooit gekund.’


‘Het is niet zo dat het chronologisch van A naar Slechter liep,’ zegt Meit nu, december 2018, in een Amsterdams café. Vriendelijk als altijd, maar nu ook met zijn aandacht bij het interview. Hij speelt geen rol vandaag. Denk ik.

Zo was daar Wooden Constructions, de band die hij met drie vrienden oprichtte. Meits rol: schrijver, zanger, danser. ‘Cabaret had ik definitief de rug toegekeerd omdat ik het maar stoffig vond. En mijn docenten hadden me verzekerd dat ik geen originele ideeën had, dus besloot ik maar rock-'n-rooooller te worden. We maakten post-punk, zo zou je het kunnen noemen. Op optredens deed ik zoals gewoonlijk weer heel raar op het podium. Ik danste als Iggy Pop in de jaren zeventig. We hadden een fucking goede drummer en een net zo goede gitarist. Na een paar jaar maakten we dan ook echt goede muziek. Vrijwel elke week traden we op in de meest obscure zaaltjes. Meestal voor een man of tien, één keer was er alleen een hond. Na twee nummers vertrok de hond. Ik raakte ondertussen weer verslaafd aan het podium. Ik hield van het rock ’n roll-leven dat ik leefde. Nederlandse rock ’n roll hoor, dus dat betekent drie tientjes met z’n vieren verdelen en ’s nachts om vijf uur je spullen zelf inladen. Maar toch.’

Meit had werk, hij verdiende zijn geld met het regisseren van amateurtoneelgroepen. En hij had een vriendin met wie hij min of meer samenwoonde. Hij kookte vaak en hield het huis schoon. Alles gaat goed, totdat hij in januari 2013 onrustig wordt. 

Er zit geen rek in die amateurtoneelgroepen. Hij wil Wooden Constructions groot maken, maar zijn bandgenoten hebben andere projecten om aan te werken. Zijn relatie belandt op een dood spoor. In tien dagen tijd maakt hij aan alles een einde. ‘En wel op zo’n lompe manier dat mijn bandleden, tevens mijn beste vrienden, me nooit meer wilden zien of spreken. Opnieuw was alle structuur in mijn leven verdwenen. Ik deed niets meer in huis. Want voor wie ruim ik op? Ik kijk liever Per Seconde Wijzer dan dat ik mijn badkamer poets. Waarom zou ik nog naar buiten gaan? Niemand zit op me te wachten. Iedereen heeft toch een hekel aan me.’

Het enige dat hem nog in beweging krijgt, is het podium, dat zoals altijd lonkt. Meit start een nieuw muziekproject: hiphop-act Meitje. Hij schrijft, componeert en betaalt alles zelf. Al zijn spaargeld gaat naar de gerenommeerde hiphopproducer Tim Shroom. En naar een dertienkoppige band. Hij maakt zelf zijn videoclips, boekt de optredens en doet de PR. Zeven intensieve maanden later staat hij als Meitje op het podium in een goeddeels lege zaal in de Amsterdamse Melkweg. Zwarte pruik op, rood geschminkt gezicht.

Na tien seconden weet hij genoeg: dit is het ook niet.

Foto: Carin Verbruggen

‘Ik had er geen hart voor. Meitje was niet uit liefde ontstaan, maar uit spijt dat ik al mijn schepen had verbrand, uit angst dat ik nooit meer een podium zou krijgen. Ik had veel te strenge keuzes gemaakt. Mijn vrienden was ik kwijtgeraakt, ik had me de tyfus gewerkt en mij ook nog eens flink in de schulden gestoken. Met tien goedbezochte liveshows zou ik al dat geld terugverdienen, maar die avond in de Melkweg stond er nog geen honderd man. Alle onverkochte kaartjes kwamen voor mijn rekening. Ik was doodmoe en schaamde me voor de liedjes die ik had gemaakt, waarvoor ik alleen maar mezelf de schuld kon geven. Alles glipte door mijn vingers.’

Die avond belt Meit zijn ex-vriendin. Ze neemt op en hoort hem zeggen: ‘Ik ben dood.’

Podium, inkomsten, vrienden, vriendin, zelfvertrouwen; alles is verdwenen en Meit heeft geen energie meer om ook maar een van die gemissen terug in zijn leven te brengen. 

De Donkere Dagen breken aan. Zijn huis: een onvoorstelbare zooi waarin de muizen vrij rondrennen. Zijn dieet: afhankelijk van hoeveel geld hij heeft. Maandenlang leeft Meit op blokjes melkchocoladerepen van Euroshopper. Soms kan er nog een pot goedkope pindakaas vanaf, dat wat meer vult. Geld voor drugs om de realiteit mee te ontvluchten is er al helemaal niet, sigaretten uitgezonderd, hoewel Meit er wel uitziet als een junk en ook zo leeft. Hij blijft hele dagen binnen, slaapt veel, gamet als hij wakker is of kijkt Uitzending Gemist. De telefoon blijft uit. Wie hij wel nog spreekt, daar doet hij akelig tegen, zodat ook zij boos op hem worden. Af en toe hosselt Meit een baantje, als taxiteller of subsidieaanvrager voor andere kunstenaars. Vaak moet hij echter — met afschuw — zijn moeder bellen voor geld. ‘Dat was misschien nog wel het treurigste. Dat ik niet eens écht op straat kon belanden.’

Toen ik wakker werd, bedacht ik allemaal dingen die ik liever wilde doen dan zelfmoord plegen

In een warme deken van zelfmedelijden gewikkeld, voelt Meit zich heerlijk zielig. ‘Ik deed niet meer mijn best om mijzelf uit het gat te krijgen. Ik was het gat dieper gaan graven. Dat gevoel van zielig zijn was zo lekker.’

Meit is door zijn ouders ‘erg melancholisch opgevoed’, legt hij uit. ‘Ze leefden in het principe dat vroeger alles beter was. Ik had mij altijd voorgenomen om dat om te draaien: leven met het idee dat de leukste dag nog moet komen.’ Hoewel die levensinstelling wankelde, hield het uiteindelijk toch stand. ‘Tegen het einde van dat jaar kocht ik een staatslot. Ik had besloten: als ik een miljoenenbedrag win kan ik eindelijk het leven leiden dat ik wil, maar als ik niets win, dan heeft mijn leven echt geen zin meer. Dan loop ik naar het Hilton en spring ik er vanaf.'

'Het is moeilijk om nu te zeggen of ik echt suïcidaal was. Ik won niets met dat lot, niet eens een gratis lot. Maar ik had geen zin om uit mijn bed te stappen en naar het Hilton te lopen. Eerst maar eens wat slapen. Toen ik wakker werd, bedacht ik allemaal dingen die ik liever wilde doen dan zelfmoord plegen. “Laat ik dan op zijn minst eerst nog eens een bank overvallen of zo.” Spijt krijgen is altijd mijn angst geweest. Ik was bang om spijt van zelfmoord te krijgen.’


Januari 2019. Gover Meit (of Stefano Keizers) ontvangt me in zijn appartement in Amsterdam Zuid. Hij is naar eigen zeggen ‘gelukkiger en tevredener dan ooit’. ‘Happy new year!’

Zijn huis is desondanks nog net zo’n rotzooi als vijf jaar geleden. In de werkkamer waar hij zijn boek schreef, bedekken talloze oranje zakjes Doritos-chips de vloer, in rijen van wel twintig centimeter hoog. Hamburgerdoosjes. Lege bakken textiellijm. Dichte gordijnen. Temidden alle rommel een groene plastic tuinstoel, waar hij vannacht nog tot acht uur ’s ochtends ‘heel erg veel afleveringen’ van Nostalgia Critic heeft gekeken, een serie over films uit zijn jeugd, de jaren negentig. 

Ik hink-stap-spring naar de woonkamer, waar het eenzelfde rotzooi is. Maar hier kunnen we tenminste even zitten op de bank, daar bij de liggende flatscreen-tv die nog in de verpakking zit en zo dienst doet als salontafel. Gelig behang aan de muur. Ook hier de gordijnen dicht.

Toch heeft Meit het licht weer gezien.

Verschillende gebeurtenissen zorgden daarvoor. De eerste: een wijze les van een oude Chinees waar Meit in dronken toestand mee aan de praat raakt op een bruiloftsfeest van een nieuw opgedane Chinese vriend. ‘“There’s always a good side, and a baaaad side,” zei die man tegen me. En hij ging verder: "Als je je aan de slechte kant begeeft, kun je het goede nog wel opzoeken."’

De tweede: de treurige aanblik van een gelauwerde, maar klagende kunstenaar die Meit op een nacht aantreft in diens woonkamer. ‘Die jongen zat daar in het donker, omringd door allemaal prijswinnende kunstwerken die hij had gemaakt. Maar hij had nog nooit in het MoMA geëxposeerd, en sommige van zijn oud-klasgenoten op de Rijksacademie, wel. Hij voelde zich een miskend genie en zat daar een beetje depressief over te wezen. Eerder die avond had hij dat op zijn vriendin afgereageerd.’ Meit zichzelf in die jongen. ‘Ik had eenzelfde zwartgalligheid gekregen, dat gevoel miskend geniaal te zijn. Zoals hij wilde ik absoluut niet worden.’

Foto: Carin Verbruggen

De derde: geld. Meit had nooit om geld gegeven. Maar nu hij het niet heeft, elke week moet rekenen hoe lang hij nog heeft voordat hij zijn moeder moet bellen, beheerst het zijn leven. Daar is hij wel een keer klaar mee.

De vierde en laatste: Stefano Keizers. En het succes van Stefano Keizers. Meit begint de lol te zien in zijn misère en schrijft zijn avonturen op. Dat zou later het boek Twee Luitenanten worden, maar eerst werd het een theatervoorstelling. (Die waar hij in 2016 de Wim Sonneveldprijs mee wint. Het bronzen beeldje staat tussen de rotzooi, bedekt onder cadeaupapier.) Kunstrecensenten en theaterboekers merken hem op. Regisseur Jelle Kuiper versiert een plekje voor Meit in de populaire televisiequiz De Slimste Mens. (Kuiper: ‘Er was een afzegging, dus mochten we komen. Ik trapte Gover uit z’n bed, griste wat outfits mee en reed hem naar de studio. Wist ik veel dat hij zo slim was en de finale zou halen…’) Door De Slimste kan het grote publiek wennen aan het personage Stefano Keizers. Kijkers worden bezoekers van zijn theatervoorstellingen, televisietalkshows nodigen hem uit, en zo rolt de sneeuwbal verder. Tot deze winterse januaridag, de eerste opnamedag van zijn eigen televisieprogramma Experimensen, ‘een panelshow waarin wetenschap en humor elkaar ontmoeten’.

Meit vertelt me over meer van zijn avonturen. Zoals die tijd toen hij bijna een Chinese keramiekfabriek overnam. ‘We zouden een revolutie in de keramiekwereld ontketenen!’ Maar er zijn nog zoveel verhalen dat ik maar opsta om mijn jas te zoeken. Onderweg struikel ik over een schoen.

Meit, vanaf een krukje in de woonkamer: ‘De rotzooi in mijn huis is een unique selling point geworden, een kunstwerk. Het behoort tot het leven van Stefano Keizers. Het is een grap, natuurlijk, maar wel een waar ik al vijf jaar in leef, een die ertoe leidt dat ik in mijn huis geen vrienden kan ontvangen, laat staan een vriendin.’ Een lach.

Meits ster is rijzende. Althans, die van Stefano Keizers is dat. De rommel en de duisternis in zijn huis symboliseert volgens Meit de stilstand in zijn privéleven. Daar is hij geen steek verder mee gekomen. 

Ook Stefano Keizers zit nog maar aan het begin van zijn verhaal, zegt Meit. Eerder had hij me uitgelegd dat hij altijd op de grens tussen kunst en commercie balanceert. Dat zijn strijd altijd geweest is dat hij te kunstzinnig is voor de commerciële wereld en te commercieel voor de kunstwereld. Maar dat het ook zijn wens is om precies op die grens te blijven werken. ‘Vroeger was ik op het podium die vage gast waar niemand iets van begrijpt. Dan kun je niet leven van de kunst. Dat is wel wat ik wil. Ik kan niets anders. Het is het podium op, of sterven.’

Rens Lieman schrijft als freelance journalist voor Nederlandse kranten en tijdschriften zoals NRC, Esquire, Vrij Nederland en Het Parool. Inhoudelijke specialisatie: Uber en de platformeconomie, de invloed van algoritmes en technologie op de werkvloer.

rens@renslieman.nl / @renslieman

Vond je dit een goed artikel? Je hebt het gratis kunnen lezen, maar als je wilt, kun je er heel gemakkelijk iets voor betalen. Zo steun je mijn werk als freelance journalist en kan ik vaker artikelen op deze plek gratis aanbieden 👊.