Wie zowel de charme als de droevigheid van een hotelbar wil begrijpen hoeft maar een film met Bill Murray erin op te zetten.
In Lost in Translation (2003) is de skylounge van het Park Hyatt-hotel de enige plek in Tokio waar Murray’s personage ‘Bob Harris’ en Scarlett Johansson’s ‘Charlotte’ niét in de war zijn van wat er om hen heen gebeurt. Bekende whiskies, bekende muziek. Zowel de heimwee als de liefde bloeit er op, voor zover die twee in het verhaal van Sofia Coppola niet hetzelfde zijn.
Diezelfde Coppola schreef samen met Murray de Netflix-kerstspecial A Very Murray Christmas, met andermaal een hotelbar als decor: Bemelmans in het New Yorkse hotel The Carlyle. Murray voert een gezellig bacchanaal aan van onder meer warme brandewijn, een bruidstaart, champagne, een ‘soiled kimono’ en ‘iets Sloveens’.
Je moet weten: de muurschilderingen in Bemelmans (van auteur Ludwig Bemelmans, naar wie de bar vernoemd is), als ook de rode double breasted-jasjes van het barpersoneel, zijn geen rekwisieten — Bemelmans ziet er werkelijk zo uit.
De reuring is wel fictie, al was dat vroeger anders.
The Peacock Alley, een van de bars in het Waldorf-Astoria in New York, dankt zijn naam aan de bont uitgedoste hotelgasten die zich schuifelend over de overloop richting de lobby begaven. Met nog zo weinig knappe bars en restaurants in de stad was uit eten gaan begin twintigste eeuw nog tamelijk ongewoon, maar in de hotellobby kon het, en wel tegen een achtergrond van koperen bars, in het net gestoken obers en gouden kroonluchters. Dat trok ook niet-hotelgasten aan.
‘Iedereen die iets voorstelde of zich als zodanig wilde voelen, kwam toen naar deze bar’ zegt Frank Caiafa, barmanager van het huidige The Peacock Alley, die voor zijn boek The Waldorf Astoria Bar Book de geschiedenisboeken indook.
‘Politici, journalisten, honkbalspelers, boksers. Maar ook mensen uit andere lagen van de samenleving, die werden aangetrokken door het gratis lunchbuffet dat je bij een cocktail á twintig dollarcent kreeg. Wat ook hielp: we waren de hele dag open. Daytime drinking was in die tijd nog geoorloofd. Ken je de uitdrukking: a three martini lunch?’
Bemelmans in het New Yorkse hotel The Carlyle
The Peacock Alley in het Waldorf-Astoria in New York
Door de Amerikaanse drooglegging in 1920 floreerde de hotelbar, zij het dus buiten de Verenigde Staten. Werkloos geraakte bartenders vertrokken naar Londen en Parijs om te werken in hotelbars aldaar. Hun kennis over de Amerikaanse stijl van drinken (kort samengevat: cocktails met ijs) reisde met hen mee. Ingrediënten en gebruiken waarover ze in Europe leerden, gingen weer mee terug toen de drooglegging werd opgeheven.
Aan de andere kant van de bar gebeurde hetzelfde. Dorstige Amerikanen pakten het vliegtuig. Naar Cuba bijvoorbeeld, tenslotte vlakbij. Al gauw belandden zij in de hotelbar, want waarom eerst de stad verkennen als de dorst in het hotel gelest kan worden? Laat het feest beginnen!
Menig culinaire klassieker is zodoende in de hotellobby ontstaan (of daar op zijn minst populair geworden): de Sidecar-cocktail in het Ritz Hotel in Parijs; de Hanky Panky in het Britse The Savoy; en de Waldorf-salade en eggs benedict in het Waldorf Astoria
De migratie van zowel het personeel als de gasten was de drijvende kracht erachter, maar de grote budgetten hielpen ook, zegt Caiafa, ‘Hotels hadden veel geld te besteden. Als er een nieuwe vermout in de stad kwam, of als een gast sprak over een exotisch ingrediënt, dan werd dat gelijk ingekocht.’
Van die budgetten kon ook een uitbundig interieur bekostigd worden. Kunst aan de muur, sierplafonds met bladgoud, een sigarenlounge: in de hotellobby is niets te gek. Te midden van al die pracht en praal werd op stand gegeten, werden deals beklonken, vloeide rijkelijk champagne, bloeiden affaires op en werd zo nu en dan een aardig potje gevochten (ja, we kijken naar jou, Frank Sinatra).
Door de jaren heen droeg de hotellobby echter de fakkel der culinaire vooruitgang en algehele opwinding over aan de onafhankelijke bars en restaurants. Getalenteerde bartenders en uitheemse ingrediënten waren eind twintigste eeuw niet meer alleen in hotelbars te vinden.
Zo ook in Amsterdam. Cocktailbar Door 74 leerde ons wat uitgaan in een speakeasy betekent, restaurant Le Hollandais wat Frans dineren is. In de hotellobby glom het koper weliswaar mooi en klonk de piano lieflijk, voor reuring moest men elders zijn.
De hotelbar van Het Pulitzer in Amsterdam
Het is natuurlijk sowieso een moeilijke match: de hotellobby vol pracht en praal, en de Nederlander, die meer ervaring heeft met de campingdisco dan met een hotelbar, liever op de zaak een boterham eet dan een lunch van drie martini’s drinkt. Maar anno 2016 werken hotels hard om hun lobby weer in de gratie te laten komen.
Neem The Lobby, het buitengewoon goede restaurant van Hotel V. Hun stijl, in de woorden van mede-eigenaar Mirjam Espinosa: ‘Een gezellige, laagdrempelige hotellobby met een boekenhoek en open haard waar niet alleen de hotelgast zich thuis voelt, maar ook de Amsterdammer.'
Daar schortte het volgens Espinosa aan in Nederland. 'Hotellobby’s hadden tot een paar jaar geleden vaak iets stijfs. Je ging er als niet-hotelgast niet zomaar heen voor een gezellige avond. Maar in New York en Londen zagen we niet zo lang geleden dat het bedienend personeel heel kundig en professioneel was, maar dat hun persoonlijkheid niet was weggestopt onder strenge etiquette. Prettig!’
Er zijn meer nieuwe hotellobby’s die het stoffig geworden imago van zich af proberen te schudden. The Pressroom in het INK hotel, Mr. Porter in het W en Lotti’s in The Hoxton imponeren met een Great Gatsby-achtig interieur en live spelende DJ’s. Soms nog wat meer stijl dan kwaliteit, maar hé, er komt weer leven in de lobby.
Ook in de meer klassieke hotels is verandering zichtbaar. Het Krasnapolsky vroeg een van ’s werelds beste bartenders Tess Posthumus om een nieuwe menukaart voor hun hotelbar The Tailor te bedenken. Het Pulitzer schakelde de gelauwerde bartender Andrew Nicholls in om de bar opnieuw op te zetten.
In de Verenigde Staten zien we misschien wel de volgende stap: gerenommeerde cocktailbars die gevraagd worden een compleet filiaal in de hotellobby te openen. The Raines Law Room deed dat in The William, Dead Rabbit in het nieuwe Ramble Hotel.
De hotelbar van Het Pulitzer in Amsterdam
Volgens Nicholls mag er in de hotellobby ‘meer gelachen’ worden, als dat maar gebeurt in een ‘gesofisticeerde entourage, een plek waar je indruk op je gezelschap kan maken en je je comfortabel voelt, niet met je handen hoeft te zwaaien om geholpen te worden’. Hij wil maar zeggen: ‘In je dagelijkse kloffie ergens bier drinken met je vrienden kan elders ook prima.’
De hotellobby nieuwe stijl is comfortabel maar niet saai, fancy maar niet hoogdrempelig. Met een voortreffelijke, maar gezellige bediening.
Wat hopelijk onveranderd blijft, is de reiziger die aan de bar zijn verhalen deelt. Zijn aanwezigheid is de oeraantrekkingskracht van de hotellobby. Hij zorgt voor wat Espinosa en haar F&B-manager Ard Muntjewerf ‘hotelenergie’ noemen. Laat Muntjewerf het uitleggen:
‘Met hotelenergie bedoel ik dat het niet alleen tussen zeven en negen ’s avonds druk is, zoals in wel meer restaurants, maar ook later op de avond en vroeg in de ochtend, bij het ontbijt. De hotellobby is altijd gevuld met interessante gasten die verhalen van over heel de wereld met zich mee hebben gebracht. Zo bracht ik laatst mijn avond in The Lobby door met een Texaan de bar. We praatten over wapenbezit en over het geloof en we konden het niet meer met elkaar oneens zijn. Maar hij was zo aardig en open, het werd een mooie avond.’